fbpx
kies regio:

Een heerlijk pensioen?

De menings(ver)vormers hebben hun werk goed gedaan. Ook volwassenen Vlamingen zeggen nu wat het kleinste kind al wist: ‘de pensioenen zijn laag in België’ en ‘zelfs die lage pensioenen zijn er straks niet meer voor ons’. Die gangbare mening is in de loop der jaren op drie manieren kracht bijgezet: met verwijzing naar het gemiddeld pensioenbedrag, naar het groot aantal arme bejaarden, en naar de steile terugval in inkomen bij pensionering. Wat is ervan waar?

“Het gemiddeld pensioen is laag”

Begin 2013 kreeg een gepensioneerde van de privé sector (werknemers en zelfstandigen) gemiddeld 1025 euro per maand. Een werknemer 1040, een zelfstandige 992. Een man 1154, een vrouw 907, een weduwe 936. Een Vlaamse gepensioneerde 1107, een Waalse 1073, een Brusselse 1053. Een gepensioneerde van de overheid mocht zich verheugen op gemiddeld 2.119 euro. Frappante cijfers, maar zonder serieuze betekenis. Omdat het gemiddelden zijn.

Pensioengemiddelden omvatten niet alleen hogere en lagere lonen, ze verrekenen ook zonder meer voltijdse en deeltijdse arbeidsperiodes, en ze mixen vooral lange en korte loopbanen. Voorbeeld: de kleine pensioentjes van (oudere) vrouwen die destijds een paar jaren gewerkt hebben (tot ze trouwden of kinderen kregen). Cijfers: 225.000 privé gepensioneerden (bijna 1 op 8) krijgen minder dan 125 euro per maand en 33.500 overheidsgepensioneerden (1 op 15) minder dan 500 euro.

Andere reden: almaar meer vrouwen hebben een eigen pensioen, almaar minder echtparen leven van één pensioen. Vroeger kreeg de man doorgaans een gezinspensioen (75% ), nu krijgen steeds vaker man en vrouw hun eigen pensioen (elk 60%). Resultaat: zo’n gezin ontvangt nu 120% maar hun gemiddeld pensioen is wel verlaagd van 75 tot 60%.

Een opsomming van pensioenbedragen moet dus op zijn minst nagaan welke weerslag de loopbaanduur heeft op het bedrag, en wat het (gemiddeld) pensioen is van wie als werknemer, zelfstandige of ambtenaar een vergelijkbare loopbaan heeft. Pensioen is in België nu eenmaal een combinatie van loonhoogte en loopbaanduur.

Het gros van de privé pensioenen ligt tussen 1.000 en 1.500 euro. Het merendeel van de overheidspensioenen tussen 1.000 en 3.000 euro. De wettelijke pensioenen zouden minder slecht worden dan gemeenlijk gedacht als naar de gemengde en de normale loopbanen zou gekeken worden. Als ook op de ontdubbeling van gezinspensioenen zou gelet worden. En als ook nog netto zou geteld worden – belastingvermindering maakt dat voor veel wettelijke pensioenen bruto ook bijna netto is.

“Armoede neemt toe bij senioren”

1 op 5 gepensioneerden is arm, tegenover 1 op 7 Belgen, 1 op 3 werklozen, 1 op 4 andere inactieven (invaliden, gehandicapten) en 1 op 20 werkenden. Dit hoog armoederisico van senioren moet genuanceerd worden.

Eén. De gehanteerde definitie van inkomen houdt geen rekening met eigendom van woonst, en ruim 80% van de Belgische ouderen zijn eigenaar, meer dan jongeren en dan ouderen in buurlanden. Als daarmee wel rekening gehouden wordt, zou de armoede onder ouderen dalen tot 13% (tegenover 12% onder 16-64jarigen).

Twee. De mate van armoede is minder groot bij ouderen. Wordt niet gemeten met de gangbare armoededrempel (60% van het mediaaninkomen), maar met een lagere (50% van het mediaaninkomen), daalt het armoederisico onder 65+ tot 5% (tegenover 7% bij de rest van de bevolking).

Drie. Armoede onder ouderen is dalend. De bodemuitkeringen voor ouderen zijn de voorbije 15 jaar sterk verhoogd en liggen momenteel boven de armoededrempel. Met één uitzondering: de inkomensgarantie (IGO) voor samenwonende ouderen (maar die drempel is wel berekend voor een paar met twee kinderen, en dus niet zonder meer toepasselijk op ouderen). België zou vandaag ook het hoogste minimumpensioen (13.480 euro per jaar) voor volledige loopbaan hebben, wel na Luxemburg (20.437), maar voor Nederland (13.032), Oostenrijk (11.727), Zwitserland (11.415), Zweden (10.831) en Frankrijk (7.548). (Cijfers Deloitte, 2013) De gemiddelde pensioenen tenslotte, stegen de voorbije jaren sterker dan lonen en inkomens, dankzij langere loopbanen maar vooral welvaartsaanpassingen sinds 2007.

De ouderenarmoede zou volgens het Planbureau wel blijven dalen in België, tot een lager peil dan van de hele bevolking, en in 2025 zelfs tot het armoedeniveau onder werkenden. Dankzij twee evoluties die tot 2030 doorwerken: meer vrouwen die langer werken (en dus hogere pensioenen krijgen) en de forse verhoging van IGO en minimumrechten.      

“Belgisch pensioen stelt maar weinigen in staat hun levensstandaard te behouden”

Pensioenen in België zouden ook aan de bovenkant tekortschieten. Dat moet blijken uit de vervangingsratio, de verhouding tussen eerste pensioen en laatste beroepsinkomen.

Wat laten vroegere (FOD Sociale Zekerheid) en recente (Beleidsnota Pensioenen 2013) berekeningen zien? Wie minder dan gemiddeld verdient heeft een aardig pensioen (zo’n 80%, wel van een laag loon), en werknemers met lage lonen, onder wie veel vrouwen, zullen straks nog wat meer hebben dankzij de fikse verhoging van het minimumpensioen per loopbaanjaar. Wie gemiddeld verdient gaat terug naar ongeveer twee derden. Wie behoorlijk verdiend heeft valt terug op minder dan de helft. Belastingvermindering voor pensioenen is de zoetmaker, voor alle loonmaten.

Vanwaar dat verschil in de privé sector tussen laatste loon en eerste pensioen? Eerste factor: je pensioen is een percentage van je verdiend inkomen. Voor ambtenaren: 75%. Voor werknemers en zelfstandigen: 75% bij een gezinspensioen, 60% bij een individueel pensioen. Tweede factor: je pensioen wordt berekend als een percentage van je loon, maar wel een geplafonneerd loon (voor 2013 zo’n 52.000 euro bruto) en, vooral, een gemiddeld loon over 45 jaar. Dus niet enkel je laatste en meestal beste loon, maar al je lonen van toen je 20, 25, 30 jaar was. Die lonen van lang geleden worden bij de pensioenberekening wel verhoogd met de inflatie sinds toen, maar niet geherwaardeerd met de loonsverhogingen sindsdien. (Die herwaardering gebeurde vroeger wel.)

Die factoren maken dat de privé pensioenen vandaag relatief laag zijn, dat pensioen , vooral voor beterverdieners, een inkomensduik is vergeleken met het laatste loon/inkomen. Die duik doet meestal geen benen breken omdat vrij veel gepensioneerden al vooraf gewend waren aan een lager inkomen, als bruggepensioneerde, werkloze of invalide.

Beterverdieners kunnen echter rekenen op compensaties voor hun relatief laag wettelijk pensioen. Ze krijgen een behoorlijke belastingvermindering, ook de hogere pensioenen. Ze zien de solidariteitsbijdrage op hogere pensioenen geleidelijk afgeschaft. Ze leven ook meestal langer. Maar vooral: ze hebben zo goed als allemaal een tweede pensioen of aanvullend inkomen – doorgaans hoger naarmate het inkomen dat ook was. Indicatie: AON Hewitt bekijkt regelmatig de pensioenregelingen van een aantal Belgische bedrijven, 216 bedrijven in 2010, 379 in 2014, tezamen goed voor 300.000 werknemers (Pension Survey, 2010 en 2014)): een kaderlid ontvangt in 2014 gemiddeld vier en een halve keer zijn jaarloon, een bediende drie keer en een arbeider ruim anderhalve keer. Een kaderlid zou daardoor in totaal (wettelijk + aanvullend pensioen) 83% (netto) van zijn laatste loon hebben, een bediende 92% en een arbeider 93%. In procenten ongeveer gelijk, in centen natuurlijk niet.

Dat zijn cijfers voor grote ondernemingen en al gerijpte pensioenregelingen. De tweede pijler zal ongetwijfeld uitbreiding blijven nemen. Dankzij verklaard Europees en Belgisch beleid. En – specifiek voor België – door de eindelijk afgesproken gelijkschakeling in aanvullend pensioen voor arbeiders, ultiem in 2025. Althans daar waar al regelingen bestaan voor bedienden of kaderleden. Want er bestaat geen verplichting tot instelling van een aanvullend pensioen.

Van de ruim 2,7 miljoen werknemers in de privé sector zou vandaag meer dan 70% een aanvullende pensioenregeling hebben. Drie op tien dus nog niet. Nooit zullen alle werknemers aanspraak kunnen maken op een aanvullend pensioen: niet alle werkgevers kunnen en/of willen zo’n pensioen betalen voor hun werknemers (bijvoorbeeld kleine ondernemingen, vrije beroepen); niet alle sectoren kunnen een langlopende regeling aangaan (bijvoorbeeld sectoren in neergang als confectie). En nergens zal je aanvullend pensioenrechten krijgen voor niet-gewerkte periodes (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, loopbaanonderbreking) – behalve in sommige sectorregelingen dankzij een (fiscaal gesmeerd) mespuntje solidariteit (voor een beperkte periode en welbepaalde situaties, bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of begin van arbeidsongeschiktheid). In dit opzicht is de eerste pijler onmiskenbaar superieur: zelfde berekeningsregels voor alle werknemers; pensioenrechten ook voor gelijkgestelde periodes.

Intussen is ook de geloofwaardigheid van de tweede pijler aangetast. De meeste groepsverzekeringen zijn versneld omgezet van vaste doelstelsels (bijvoorbeeld 70% van je laatste loon) naar vaste bijdragestelsels (bijvoorbeeld 4% premie). In 1998 waren nog 70% van alle tweede pijlerregelingen van het type ‘te bereiken doel’; vandaag is het meer dan omgekeerd en zijn de meeste regelingen van het type ‘ vaste werkgeversbijdrage’. Het omgekeerde is de uitzondering op de regel: Dominique Leroy, ceo van Belgacom, heeft een defined benefit plan, Didier Bellens, haar voorganger, had maar een defined contribution. In de meeste gevallen is het financieel risico verschoven van het bedrijf naar de werknemer. Je weet wat betaald wordt, niet wat je gaat krijgen.

De idee ‘niet alle eieren in één korf te leggen’ lijkt helemaal verstandig: repartitie aangevuld met kapitalisatie, een beetje collectief en een beetje persoonlijk sparen. Maar het betekent wel dat door de (para)fiscale begunstiging van tweede en derde pijler miljoenen niet meer naar de repartitiestelsels gaan. Die financiële ondermijning gaat gepaard met psychologische ondermijning: naarmate meer werknemers meer aanvullend pensioen opbouwen, zullen ze minder interesse hebben voor een degelijk wettelijk pensioen. Die psychologische onverschilligheid is misschien voor de sociale zekerheid bedreigender dan de financieringsproblemen. Jongeren wordt het gevoel gegeven dat ‘ze geen pensioen meer zullen hebben’ en er best zelf voor zorgen. Als ze dat inderdaad op grote schaal gaan doen, wordt het een zeer eigentijds voorbeeld van een zichzelf vervullende profetie.    

Navrante vaststelling: de meeste mening(ver)vormers – politici, professoren, bedrijfsleiders – hebben een heel mooi pensioen voor een korter dan volledige loopbaan.

 

  Deze website werd mede mogelijk gemaakt door
Belfius Bank VDK bank Logo DVV

Wij gebruiken cookies

Wij gebruiken cookies op onze website. Sommige zijn essentieel voor het correct functioneren van de site, terwijl andere ons helpen om de site en de gebruikerservaring te verbeteren (tracking cookies). U kan zelf kiezen of u deze cookies wil toestaan of niet. Let op dat als u onze cookies weigert mogelijk niet alle functies van de site beschikbaar zijn.