De teloorgang van de industrie?
Innoveren en vergroenen
Dat kan alleen met een dynamische overheid die zorgt voor een gunstig investeringsklimaat en die de dringende transitie van haar industrie mee mogelijk maakt. Maar alle actoren stellen in toenemende mate vast dat Vlaanderen steeds meer achterop geraakt.
In de nasleep van het sluitingsdossier van Opel Antwerpen organiseerde de Vlaamse Regering in sneltempo een Staten Generaal van de Industrie. Een “hoogmis” met een hele rist Captains of Industry. Deze Staten Generaal zou het startschot zijn voor concrete actie. Nu zou het gaan gebeuren. Vandaag - pakweg twee jaar later - is Vlaanderen een goedbedoeld witboek rijker en hebben enkele speersectoren enkele voorstellen ingediend waarvan zij hopen op overheidssteun te kunnen rekenen. Voor het overige is die sense of urgency compleet verdwenen en is het wederom windstil geworden.
“Vandaag - pakweg twee jaar later - is Vlaanderen een goedbedoeld witboek rijker en hebben enkele speersectoren enkele voorstellen ingediend maar is de sense of urgency verdwenen.”
Verkeerd subsidiebeleid
Nochtans moet de Vlaamse overheid zeer dringend haar subsidiebeleid gaan herzien, bv. als we vandaag naar de herstructurering van o.a. Bekaert kijken. Achttien miljoen overheidssubsidie voor onderzoek en ontwikkeling. Op zich is er niks mis mee als een Vlaams bedrijf ondersteuning krijgt van de overheid voor ontwikkeling van nieuwe technologieën.Maar er is wel degelijk een probleem als deze overheidsmiddelen gebruikt worden om Chinese jobs te subsidiëren. En wel degelijk een enorm probleem als dit dan nog aanleiding geeft tot jobverlies in eigen regio. Dat moet een overheid absoluut aanzetten tot gewijzigd beleid, tot conditioneren van steun, in plaats van grote verklaringen over terugvorderen, want dat is de verkeerde conclusie en draait toch op niets uit.
“Er is wel degelijk een probleem als overheidsmiddelen gebruikt worden om Chinese jobs te subsidiëren.”
Evenmin zijn de verklaringen van de minister-president over de VDAB-diensten die klaar staan om de werknemers die hun job verloren op te vangen en beschikbare jobs in de diensten aan te bieden, de juiste conclusie. De verantwoordelijkheid moet daar gelegd worden waar ze thuis hoort: bij de werkgever, bij het bedrijf. Zij hebben een onmiskenbare maatschappelijke verantwoordelijkheid tegenover hun werknemers die het beste van zichzelf hebben gegeven en tegenover de regio die deze bedrijven heeft gesteund, niet alleen financieel. Wonder boven wonder haalt geen van de nu betrokken bedrijven het discours van de hoge loonkost aan als reden voor ontslagen. Het gaat immers allemaal om bedrijven die winst maken.
Het kan en mag dus niet nog eens de gemeenschap zijn die moet opdraaien voor de kost van deze ontslagen en voor de heroriëntering van deze werknemers. Laat ook deze heroriëntering onderdeel zijn van een onderhandeld sociaal plan op bedrijfsniveau, vooral in gelijk(w)aardige industriële jobs. Maar niet enkel dat: ook de gelijke behandeling arbeiders-bedienden, met bijvoorbeeld dezelfde opzegtermijnen. Alleen zo krijgt de gemeenschap, maar vooral de arbeiders binnen deze bedrijven, waar ze recht op hebben. Alleen zo wordt de roep om terugvordering van steun overbodig. Het enige juiste antwoord voor Vlaanderen is een “echt” industrieel beleid en dringend!
De federale loep
Maar ook op federaal vlak moet een en ander onder de loep genomen worden, gezien de recente beslissingen en het regeerakkoord. Neem nu bijvoorbeeld de notionele intrestaftrek voor bedrijven en de consequenties voor de vennootschapsbelasting. Als blijkt dat vooral grote bedrijven geen of bijna geen belastingen betalen, ja zelfs geld en winsten er op maken zonder hiervoor de wet te overtreden, dan is het evenzeer fout om hiervoor met de vinger naar de bedrijven te wijzen. Dan moet vooral het systeem worden aangepakt. Dan volstaan de genomen maatregelen in het huidige begrotingsdebat absoluut niet, gaan ze niet ver genoeg en zijn ze vooral geen garantie voor tewerkstellingscreatie in eigen regio. Integendeel en de gevolgen zijn dramatisch. Is tewerkstellingscreatie niet veruit het meest performante middel om te besparen en te groeien? Of om antwoord te bieden aan het debat van “langer werken”? Is het niet veel belangrijker om met zoveel mogelijk mensen aan het werk te zijn dan iedereen langer te laten werken?Vooral dat laatste is voor arbeiders in de industrie absoluut niet vanzelfsprekend. Vooral omwille van het ontbreken van de zogenaamde “werkbare” jobs. De industriële productieprocessen zijn intussen zo “lean” - in extreem flexibele omstandigheden - daar is gewoon geen plaats voor werkbaar werk, laat staan voor oudere werknemers. Hiervoor was het systeem van landingsbanen - bijna als enige - een belangrijk instrument, maar ook daar wordt nu zwaar in gesneden. Ook die landingsbanen zijn voor vijf jaar gesloten.
Alle politieke actoren wijzen nu in de richting van sectoren. Zij moeten nu maar zorgen dat er voldoende “werkbare” jobs gecreëerd worden waardoor langer werken mogelijk wordt. Naar het voorbeeld van de brandweer in Mechelen misschien waarvoor de burgemeester tot 62 jaar administratieve landingsbanen zou voorzien? Dat gaat niet in de industrie. En zo wordt de hete aardappel doorgeschoven.
Laat ons vooral de verantwoordelijkheid leggen bij wie ze gelegd moet worden. Laat werkgevers en bedrijven in de industrie dan maar de daad bij het woord voegen en dringend hun personeelsbeleid aanpassen aan deze nieuwe situatie en vooral stoppen met mensen op straat te zetten, terwijl ze winst maken en mooie dividenden uitkeren. Benieuwd of ze dit met zoveel overgave zullen doen dan dat ze strijd hebben gevoerd voor het langer werken. Ook voor hen mag het nu wel eens bittere ernst worden, dat is het voor de industriearbeider al lang.
(Het eerste woord, maart 2012)